4 mei 2020
Gisteren heb ik wel vijftig keer ‘klootzakken!’ geroepen.
Dat zit zo. Sinds het coronavirus zoeken wij op zondag een
alternatief voor museumbezoek. Ditmaal viel de keus op
een fietspad tussen twee dorpen, we zouden afstappen
zodra we iets interessants zagen.
En daar gingen we van start op onze antieke vehikels. Om
het fietspad te bereiken, moesten we eerst over een
weggetje genaamd Zandpad. Na één seconde werden we
daar bijna omvergereden door wielrenners. Na vijf
seconden gebeurde het opnieuw, en zo zijn we in een
kwartier belaagd door - ik heb ze geteld - driehonderd
types in afzichtelijke pakjes die kuddegewijs, of per
tweetal, of in hun eentje, dampen uitwasemden die ons
onzichtbaar in het gezicht sloegen. Niet een van hen had
oog voor de omgeving, niet een van hen had de moeite
genomen een mondkapje voor te binden. Nadat er
rakelings een fluim snot langs me was gevlogen, drie
meter voor me uit een neusgat gestoten met behulp van
een vinger, kon ik niet meer stoppen met schreeuwen. Om
mijn mening kracht bij te zetten gebruikte ik algauw ook
mijn middelvinger.
Moeizame zondagochtend. Net op tijd sloegen we af en
belandden in een tijdloos weidelandschap. Terwijl zijn
koeien lagen te herkauwen, zat een boer mijmerend op
een kinderschommel.